HET DOEK VALT OVER DE BBET-RECHTSZAAK

BBET.jpgMet een uitspraak van het hof van beroep in Gent is vandaag, 4 november 2014, mogelijk een einde gekomen aan de rechtszaak tegen de Blood and Honour-groep BBET (Bloed – Bodem – Eer – Trouw).

De rechtbank in Dendermonde veroordeelde op 7 februari 2014 in eerste aanleg zeventien betrokkenen bij BBET of één van de zaken die samen met de BBET-zaak behandeld werden (gewelddaden, handel in anabolen…). Vijf veroordeelden gingen in beroep, en ook nog een aantal burgerlijke partijen.

Gert P. was volgens het vonnis in Dendermonde aanwezig op een aantal BBET-activiteiten, was op de hoogte van documenten die bij de White Freedom Fighter-handleiding van Tomas Boutens hoorden, was betrokken bij trainingen en schietoefeningen… Inmiddels is hij als beroepsmilitair meerdere keren op missie geweest in het buitenland en stond hij als scherpschutter in voor onder meer de beveiliging van de koninklijke familie.

Bij Joost V.I. werden diverse extreemrechtse publicaties gevonden en attributen zoals Blood and Honour-T-shirten, hij was betrokken bij een sms-conversatie met Tomas Boutens naar aanleiding van migrantenrellen in Parijs en nam deel aan diverse trainingen en schietoefeningen. Hij kreeg een bedanking van Alain Winants, de vorige chef van de Staatsveiligheid, voor de anti-terrorismeopleiding die hij intussen als beroepsmilitair gaf.

Karel H. is de derde beroepsmilitair die beroep aantekende. Bij hem thuis werd een zware draagtas van Tomas Boutens gevonden met daarin onder andere een kogelwerende vest, een hele voorraad munitie, een gasmasker en een zakagenda met diverse namen en telefoonnummers. Ook hij was betrokken bij schietoefeningen, onder andere samen met Nederlandse geestesgenoten van BBET.

De drie zijn niet de hoofdverdachten in de BBET-zaak, dat zijn Tomas Boutens, Joeri V.d.P., Mark H. en Stijn V.M.. Volgens het hof van beroep is er twijfel of Gert P., Joost V.I. en Karel H. wisten dat ze behoren tot een terroristische organisatie. Van die beschuldiging zijn ze daarom vrijgesproken. Maar ze hebben nog genoeg andere zaken op hun kerfstok staan.

Gert P., Joost V.I. en Karel H. werden in beroep dan ook elk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met gedurende vijf jaar uitstel behalve voor de periode dat ze in voorhechtenis zaten (periodes van twee tot vier maanden). Voor de ene is de gevangenisstraf dezelfde als in eerste aanleg, voor een andere zes maanden meer en voor nog een andere zes maanden minder. De drie krijgen ook elk een geldboete maar verliezen in beroep niet langer hun burgerrechten.

Rudiger P. is één van de bij de BBET-zaak veroordeelde wapenhandelaren. Hij ging in beroep tegen zijn veroordeling in Dendermonde maar hij noch zijn advocaat verschenen bij de behandeling in beroep in Gent. Bij verstek werd hij tot dezelfde straf veroordeeld als in Dendermonde.

Wim M. was samen met Tomas Boutens op een eindejaarsfuif betrokken bij een vechtpartij waarbij onder andere het kaakbeen van een politieagent in burger gebroken werd. Omdat er twijfel is over het aandeel van Wim M. bij de uitgedeelde slagen en stampen werd Wim M. in beroep hiervan vrijgesproken.

Bij de burgerlijke partijen die in beroep gingen zijn er twee die in het oog springen. Vooreerst het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, intussen het Interfederaal Gelijkekansencentrum. De rechter in eerste aanleg oordeelde dat je pas kan veroordeeld worden als lid van een groepering als die groepering zelf veroordeeld is. Dat is echter volledig tegen de letter en geest van de antiracismewet. En quasi onmogelijk gezien BBET een vereniging is zonder formele organisatiestructuur, lidkaarten enzomeer. Het hof van beroep in Gent verwierp dan ook de redenering van de rechtbank in eerste aanleg. Het behoren tot een groepering die inbreuken pleegt op… is voldoende om veroordeeld te worden.

Dyab Abou Jahjah had zich te elfde ure burgerlijke partij gesteld in de BBET-rechtszaak omdat BBET van plan was om hem te vermoorden (waarna men Filip Dewinter wilde vermoorden, om zo rellen tussen autochtonen en allochtonen uit te lokken). De rechtbank in Dendermonde achtte het niet bewezen dat Dyab Abou Jahjah effectief nadeel heeft gehad van het BBET-plan en wees daarom de burgerlijke partijstelling af. Dat blijft zo in beroep, maar het helpt natuurlijk niet als Abou Jahjahs advocaat in Gent niet verschijnt op het ogenblik dat hij geacht wordt zijn pleidooi te houden.

Tenzij Rudiger P. zijn uitspraak bij verstek aanvecht of een andere betrokkene bij de zaak in beroep naar cassatie stapt, is hiermee het doek gevallen over de BBET-rechtszaak. De cruciale vraag is of de veroordeelden zich nu koest zullen houden. Voor sommigen zal dit, veertien jaar na het begin van de BBET-activiteiten en intussen een gezin vormend, allicht het geval zijn. Voor anderen is twijfel en waakzaamheid geboden.