REGINE BEER NEGENTIG (3)

Auschwitz - 1.jpgWat voorafging: 1, 2. Hoopte Regine Beer nog terug naar huis te kunnen? “Eén van de Vlaamse SS’ers die ons in Mechelen moest bewaken, heeft mij op een dag de kans gegeven om te ontsnappen. Mosje Pisje noemden we hem. Ik moest samen met hem naar de apotheker, en ik voelde dat hij opzettelijk op een afstand bleef, alsof hij wilde dat ik ontsnapte. Maar ik heb het niet gedaan, ik ben braaf mee terug naar de kazerne gewandeld. Als ik het wél had gedaan, wist ik zeker dat ze mijn mama zouden hebben opgepakt. En dat wilde ik niet. (zwijgt even)  En er is nog iets raars: ik was op dat moment blij dat papa niet meer leefde. Ik weet dat het woord ‘blij’ hier eigenlijk niet past, maar toch: als papa nog had geleefd, hadden ze hem zeker ook opgepakt en naar de kampen gevoerd. En die zou niet levend teruggekomen zijn, want hij was veel ouder dan ik. En hij was geen twijfelgeval, zoals ik.”

Waren er ‘twijfelgevallen’ die vrijgelaten werden? “Ja, soms werden er mensen vrijgelaten. Maar dan moest je ofwel iemand kennen die in contact kon komen met koningin Elisabeth, ofwel iemand kennen met een groot kapitaal. Zo is Daan Sternefeld vrijgekomen, omdat er voor hem betaald werd. Toen hij vertrok, zei Daan nog dat hij naar mijn moeder zou gaan om te vertellen waar ik was. Maar mama had geen geld, dus ze heeft mij niet kunnen vrijkopen. En toen een commissie van Duitse hogeschoolstudenten, die Rassenkunde  studeerden, op bezoek kwam, was mijn lot bezegeld. Zij besloten uiteindelijk dat ik Joodse was. Ik kreeg een transportnummer en moest op de trein. Achteraf is gebleken dat ik op het voorlaatste transport ben gezet.”

Hoe was dat, in zo’n wagon? “Drie dagen en drie nachten heeft dat transport geduurd. Wij zaten met honderd mensen in een wagon waar normaal misschien maar twintig mensen in konden. Mannen en vrouwen, kinderen en oudere mensen, zieke mensen – wij stonden er zaten allemaal op elkaar gepakt. In elke wagon stond één Kübel, een soort emmer, waarin wij onze behoefte konden doen. En als de trein dan even stopte, werden die Kübels  leeggemaakt. Dat stónk, het was verschrikkelijk. En de kinderen maar schreeuwen en huilen. Er waren ook mensen die aan het bidden waren.”

Wist Regine waar ze naartoe gevoerd werd? “Neen, pas toen de trein uiteindelijk bleef stilstaan en we moesten uitstappen, zagen we het bord: Auschwitz-Birkenau. Ik begreep nog altijd niet wat er aan de hand was. We werden opgespitst in twee rijen. Rechts de kinderen, de oude mensen, de zieke mensen, die allemaal werden vergast en verbrand. Ik moest naar links, dat was de goede kant, voor de mensen die mochten blijven leven omdat ze ons nodig hadden om te werken. (wijst naar haar arm)  We moesten ons uitkleden en het eerste wat ze deden, was een nummer in onze arm prikken. Ik kreeg nummer A 5148. Ik herinner mij ook nog dat ik toen een meisje zag dat ik kende van op school, en dat ik haar vroeg wat er allemaal in het kamp gebeurde. ‘Wacht maar’, zei ze, ‘het zal je snel genoeg duidelijk worden.’”  

 

Hoe heeft Regine het kamp van Auschwitz (foto) kunnen overleven? “Ik heb veel geluk gehad. Op een dag stond ik mee in de rij om vergast en verbrand te worden. En ineens, ik weet niet waarom, kwam er een bewaker langs en die riep iets, en wij moesten allemaal een halve draai naar rechts doen en terug naar het kamp marcheren. Voor de rest probeerde ik er altijd voor te zorgen dat ik in een groepje stond, zodat ze mij niet zouden opmerken. Ik bleef zo onopvallend mogelijk.”

Wat voor werk moest Regine doen? “Loopgrachten graven. Om ze dan nadien weer te vullen. Gewoon om ons te pesten, soms. Ik heb ook eens in de keuken gewerkt, waar Poolse en Hongaarse vrouwen de plak zwaaiden. Die vrouwen waren zelf ook gevangenen, maar ze gedroegen zich nog slechter dan de nazi’s zelf. We mochten bijvoorbeeld nooit een bekertje soep voor ons zelf uit de ketel scheppen. En soms stalen ze ons brood, hoewel we elke dag maar een klein stukje kregen. In de fabriek heb ik ook gewerkt. Daar moesten we moertjes maken, voor de vliegtuigen. En als we terug naar het kamp gingen, moesten we altijd marcheren, op maat – ‘Schnell, schnell, Schweinehunden!’ Op den duur had ik echt geen kracht meer. Toen ik aangehouden werd, woog ik 62 kilo. Bij de bevrijding woog ik er nog 31.”

Wat is het ergste dat Regine gezien of meegemaakt heeft? “Het ergste heb ik niet zelf gezien, maar gehoord van iemand die ook in het kamp zat. Toen er een nieuwe lading gevangenen arriveerde, heeft een SS’er eens een klein kindje bij de beentjes vastgepakt en tegen een stenen muur geslagen, zodat de hersentjes eruit liepen. Dat vind ik het ergste, wat ze die kinderen hebben aangedaan. Wij hadden ook geen verweer, wij konden ons ook niet verdedigen, maar wij konden tenminste nog nadenken, als volwassenen.”

Welke gedachten hielden Regine overeind? “Dat ik moest vrij komen. Ik had een sterke wil, ik wilde vrij komen. Ik móést eruit geraken, voor mama. Want ik had haar een onrecht aangedaan, door te luisteren naar mijn directrice. Ik hunkerde naar de vrijheid. En dat heeft mij altijd geholpen. In mijn binnenste zong ik altijd een liedje dat ik nog van vroeger kende. (zingt)  ‘De gedachten zijn vrij. Wie raadt ze daarbinnen? Ze dansen voorbij. Als nachtelijke schimmen. Geen mens kan ze maken. Geen jager kan ze raken. Laat wezen wat zij. De gedachten zijn vrij. Vrij. Vrij.’ (zwijgt even)  Maar ik was heel erg bang, hoor. Toen ik samen met twee andere vrouwen vlakbij een ketel soep stond, en zij daar wat uit probeerden te scheppen, heb ik dat niet gedurfd. Ik was altijd te bang om gepakt te worden. Ik vond het laf van mezelf, maar het heeft me wel gered.”