DE MOTIVERING

Blood and Honour - BoortmeerbeekOmdat het wetsvoorstel van Raf Terwingen, mee ingediend door zijn CD&V-collega Katrien Schryvers, nog niet terug te vinden is op de website van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, publiceren we het hier. Niet echt iets voor het format van deze blog, maar wel noodzakelijke informatie voor wie wil mee praten over het wetsvoorstel. Scroll desgevallend verder naar de artikels hieronder: het wetsvoorstel zelve en ons eerste commentaar erop, en een reactie van Raf Jespers.

“1. De laatste maanden dreigt ons land een aantrekkingspool te worden voor racistische en neonazistische groeperingen die samenkomsten willen organiseren. Omdat dit soort bijeenkomsten wanneer zij gepaard gaan met het plegen van inbreuken op de racismewet of op de wet betreffende het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide, nog niet verboden kunnen worden, verplaatsen de neonazi’s zich vaak naar ons land. Recentelijk nog zijn aanhangers van de neonazistische groepering Blood and Honour erin geslaagd om een grote bijeenkomst te organiseren op een geheim adres. Telkens wordt de locatie van hun bijeenkomst geheimgehouden. Zowel de bestuurlijke overheid als het gerecht kunnen binnen de bestaande wetgeving moeilijk of niet optreden om hetzij, wat de bestuurlijke overheid betreft, dergelijke bijeenkomsten te verbieden, hetzij, wat het gerecht betreft, de organisatoren en desgevallend de deelnemers strafrechtelijk op te sporen en te vervolgen.

2. Op bestuurlijk vlak kan de politie thans op grond van artikel 31, eerste lid, 3° van de wet op het politieambt overgaan tot een bestuurlijke aanhouding, wanneer er redelijke gronden  zijn om te denken dat een persoon voorbereidingen treft om een misdrijf te plegen. Hetzelfde wetsartikel vereist echter dat het geplande misdrijf “de openbare rust of de openbare veiligheid ernstig in gevaar” moet brengen, en bovendien is “volstrekte noodzaak” vereist. In de praktijk stelt men vast dat bijeenkomsten van het Blood and Honour-type, hoe verwerpelijk ze qua inhoud ook zijn, de openbare rust of veiligheid niet verstoren, zodat de politie en de bestuurlijke overheid geen bestuurlijke vrijheidsbenemingen kunnen bevelen. Ook artikel 134, § 1 van de Nieuwe Gemeentewet, dat aan de burgemeester het recht geeft politieverordeningen te maken, biedt op dit vlak geen oplossing, aangezien dergelijke verordening slechts toegelaten is in geval van ‘oproer, kwaadwillige samenscholing, ernstige stoornis van de openbare rust of andere onvoorziene gebeurtenissen’, en dan nog enkel ‘wanneer het geringste uitstel gevaar of schade zou kunnen opleveren voor de inwoners’. Anders uitgedrukt, bestuurlijk optreden is enkel mogelijk in ernstige gevallen van ordeverstoring.

Daarom stellen de indieners van dit wetsvoorstel voor om aan de burgemeester de mogelijkheid te geven om bij politieverordening de samenscholing te verbieden van de personen waarvoor er redelijke gronden bestaan of vermoedens zijn dat zij voorbereidingen treffen om een misdrijf te plegen zoals bepaald in de racismewet of in de wet betreffende het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide. Deze redelijke gronden of vermoedens van een te plegen misdrijf moeten gesteund zijn op gedragingen, materiële aanwijzingen of omstandigheden. Er wordt zo bewust gekozen voor dezelfde terminologie als voorzien in artikel 31 van de wet op het politieambt. De indieners kiezen ervoor om een recht van tussenkomst enkel aan de burgemeester toe te kennen. Het is niet de politie die een dergelijke beslissing van samenscholingsverbod neemt, maar een politiek legitieme en representatieve instantie. Anderzijds wordt met dit samenscholingsverbod geen recht gegeven om over te gaan tot bestuurlijke aanhoudingen. Het daadwerkelijk afdwingen van het samenscholingsverbod zal bijvoorbeeld de vorm aannemen van een verbod tot toegang tot het gebouw waar het evenement moet plaatsvinden of van een sluiting van de deuren. Als echter op dat moment de openbare rust verstoord wordt, bijvoorbeeld door vijandige reacties of agressieve samenscholingen, zal desgevallend de politie overgaan tot bestuurlijke aanhoudingen op grond van het bestaande artikel 31 van de wet op het politieambt.

Dit recht van samenscholingsverbod wordt enkel gecreëerd ten aanzien van personen die het voornemen hebben een misdrijf te plegen tegen de racismewet of tegen de wet betreffende het ontkennen van de genocide. Daarom wordt gekozen voor het inlassen van het recht van samenscholingsverbod in de bewuste wetten zelf. Artikel 444 van het Strafwetboek wordt uitdrukkelijk vermeld als bepaling van de plaatsen waarop het verbod van samenscholing kan plaatshebben, omdat de wetten van 1981 en 1995 ook verwijzen naar artikel 444 van het Strafwetboek en de omstandigheden die in dit artikel beschreven worden (bestanddelen van het misdrijf). Artikel 444 van het Strafwetboek vermeldt, naast de openbare plaatsen, ook de niet openbare plaatsen die toegankelijk zijn voor een aantal personen die het recht hebben er te vergaderen of ze te bezoeken. Daarom stellen de indieners voor om een bijkomend artikel in te voegen in enerzijds de anti-racismewet van 1984 en anderzijds in de anti-negationismewet van 1995.

3. Het gerechtelijk optreden tegen de leden van dergelijke organisaties, wanneer ze door de wetten van 30 juli 1981 en van 23 maart 1995 strafbare uitspraken doen of denkbeelden verspreiden, wordt ernstig bemoeilijkt door het feit dat ze bijzonder omzichtig te werk gaan. Niet zelden wordt gebruik gemaakt van geheime rendez-vous plaatsen waar de allerlaatste instructies worden meegedeeld. Bovendien blijken de gebruikte “vergaderruimten” veelal private aangelegenheden te zijn. Parochiezalen, sportcentra en andere ruimtes worden gehuurd onder een andere naam en/of onder het mom van onschuldige activiteiten binnen de private sfeer. Het doen van vaststellingen is met andere woorden niet evident. Dergelijke plaatsen, wanneer ze niet publiek zijn en niet voor iedereen toegankelijk zijn, kunnen immers enkel betreden worden door de politie mits een huiszoekingsbevel dat door een onderzoeksrechter afgeleverd wordt. De onderzoeksrechter kan slechts een huiszoekingsbevel afleveren indien het misdrijf reeds begaan werd én vastgesteld werd door de politiedienst. Een dergelijke vaststelling door de politie is echter in deze feitelijke hypothese niet mogelijk omdat de daden van aanzetten tot rassenhaat en de uitlatingen bijvoorbeeld van goedkeuring van de genocide slechts begaan worden wanneer de groep binnen de private ruimte reeds is samengekomen en de deuren gesloten zijn. De politie kan ook niet in de private ruimte binnendringen op grond van de vaststelling van een misdrijf op heterdaad, precies omdat het misdrijf in de private ruimte gepleegd wordt en derhalve slechts kan worden vastgesteld eens dat men binnen is..

Het is dus voor de politiediensten en het parket quasi onmogelijk om op het moment van de gebeurtenis (een concert bijvoorbeeld) gerechtelijk op te treden, omdat ze op dat moment geen aanwijzingen van een gepleegd misdrijf hebben. Op dat moment is het misdrijf nog niet gepleegd, en het zal maar gepleegd worden eens dat de deuren gesloten zijn. Indien de ge
beurtenis niet achter gesloten deuren maar in een open ruimte plaatsvindt, zal de politie wel eventuele strafbare feiten kunnen vaststellen, maar dan zal zich het probleem stellen van een geïmproviseerde interventie in een menigte waar vele tientallen of honderden personen aanwezig zijn die de politiediensten niet genegen zijn en het risico dat de interventie uit de hand loopt. Daarom is het nodig om aan de gerechtelijke overheid de mogelijkheid te geven om een eventuele tussenkomst of operatie zorgvuldig voor te bereiden, door op voorhand inlichtingen en aanwijzingen te verzamelen over de organisatoren en deelnemers van racistische of negationistische samenkomsten, lang vóór het moment dat men plots verneemt, slechts een paar uren op voorhand, dat er ergens een concert of een andere manifestatie zal plaatsvinden.

Binnen het huidige wettelijke kader is het niet mogelijk om inzake racistische misdrijven of misdrijven tegen de anti-negationismewet een proactief onderzoek te voeren, terwijl een proactief onderzoek wél mogelijk is niet alleen voor terroristische misdrijven maar ook bijvoorbeeld voor omkoping of diefstal met geweld. Proactieve recherche is een onderdeel van het opsporingsonderzoek dat erin bestaat, met het doel te komen tot het vervolgen van daders van misdrijven, gegevens en inlichtingen op te sporen, te verzamelen, te registreren en te verwerken, op grond van een redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten (artikel 28bis, § 2 van het wetboek van strafvordering). Een proactief onderzoek kan alleen gebeuren mits voorafgaandelijk toestemming van de procureur des Konings. Proactieve recherche is echter enkel mogelijk ofwel voor misdrijven die gepleegd zijn of gepleegd zullen worden in het kader van een criminele organisatie zoals gedefinieerd door de wet (artikelen 324 bis en 324 ter van het strafwetboek), ofwel voor de misdrijven die opgelijst zijn in artikel 90 ter, § 2, 3 en 4 van het wetboek van strafvordering. Aangezien de inbreuken op de anti-racismewet of op de anti-negationismewet niet beantwoorden aan de definitie van een criminele organisatie, en ook niet opgenomen zijn in de lijst van artikel 90 ter § 2, 3 en 4, kan geen proactieve recherche gedaan worden in deze materie. Het gerecht zou met een proactieve enquête voldoende gegevens kunnen verzamelen om tot de vaststelling te komen dat een bepaalde groep effectief discriminatie of segregatie verkondigt en zich dus schuldig maakt aan inbreuken op de wet van 30 juli 1981. Dan beschikt het parket wel over voldoende gegevens en aanwijzingen van het bestaan van een misdrijf, en kan het dan vervolgens overgaan tot een opsporingsonderzoek stricto sensu of een gerechtelijk onderzoek met het oog op verhoren, huiszoekingen, eventuele arrestaties en daadwerkelijke vervolging voor de correctionele rechtbank ten einde de daders van de misdrijven bepaald in de wetten van 30 juli 1981 en van 23 maart 1995 te bestraffen. 

Om dezelfde reden kunnen de gerechtelijke overheden nu niet gebruik maken van doorgedreven opsporingstechnieken zoals telefoontapmaatregelen en infiltratietechnieken in deze. Het afluisteren van telecommunicatie of het infiltreren is immers enkel mogelijk voor de misdrijven die opgesomd zijn in artikel 90 ter, § 2, 3 en 4 van het wetboek van strafvordering. Racistische misdrijven en het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide staan, zoals reeds gezegd, niet vermeld in deze opsomming van misdrijven. Nochtans zouden deze technieken, alsmede de andere technieken die enkel voor de in artikel 90ter, § 2, 3 en 4 toegelaten zijn, bijzonder nuttig kunnen zijn om de organisatoren van zgn. Blood and Honour- en andere gelijkaardige manifestaties te identificeren en op te sporen. Daarom stellen de indieners voor om de lijst van voorziene misdrijven waarvoor infiltratie, telefoontapmaatregelen en andere maatregelen toegelaten zijn uit te breiden met inbreuken op de wetgeving tot bestrijding van racisme en negationisme.